Industrialisatie maakte meedoen ingewikkelder
Tot ongeveer eind 19e eeuw werken de meeste Nederlanders dichtbij huis en leren zij hun vak in de praktijk. Mensen met een licht verstandelijke beperking kunnen daardoor gewoon meedoen. Dat verandert als de grotere industriële bedrijven opkomen. Daar moet je instructies kunnen lezen en voldoende sociale vaardigheden hebben om je staande te kunnen houden.
Scholing wordt daarom steeds belangrijker en in 1901 wordt de leerplichtwet ingevoerd. Voor kinderen met een licht verstandelijke beperking wordt het buitengewoon lager onderwijs opgezet: de BLO-scholen. Het lukt oud-leerlingen echter te vaak niet om zich zelfstandig te redden en bijvoorbeeld werk te vinden. Zij glijden af, komen in de criminaliteit en/of in een gesticht terecht. BLO-onderwijzers zien dat en begeleiden een deel van hun oud-leerlingen nog een paar jaar na het verlaten van de school. Het is echter een te omvangrijke taak om erbij te hebben.
Allereerste cliëntondersteuner
Om de overlast door ‘zwakzinnigen’ te verminderen stelt de gemeente Amsterdam in september 1921 de BLO-onderwijzer Pier de Boer aan als ‘ambtenaar voor de nazorg’. Hij is de eerste in Nederland en zet een zorgsysteem op. Hij verzamelt informatie over wat oud-leerlingen van de BLO wel en niet kunnen, zoekt werk, bepraat instanties, vaders, moeders en echtgenoten, bezoekt gezinnen, scholen, bedrijven en instellingen. Hij organiseert spreekuren op scholen, bezoekt oud-leerlingen op hun werkplek en blijft hen vaak ook daarna begeleiden.
De eerste landelijke vereniging
Het voorbeeld van Amsterdam wordt in andere gemeenten gevolgd en in 1929 zijn er in Nederland inmiddels al 10 organisaties, die nazorg bieden. Zij richten op 23 april 1932 de Nederlandse Vereeniging Nazorg Buitengewoon Onderwijs (NVNBO) op, het is de eerste voorloper van MEE NL.
Ondersteuning mensen met beperking in tweede helft 20ste eeuw
De nazorgorganisaties richten zich vanaf eind jaren ’50 op de zorg voor alle zwakzinnigen en alle levensgebieden en niet alleen meer op de nazorg van BLO-leerlingen. Het werk gaat het hele terrein van de maatschappelijke dienstverlening omvatten. Ze gaan dan Sociaal Pedagogische Diensten (SPD) heten.
Met de invoering van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Bijstand) in 1968 krijgt de rijksoverheid meer zeggenschap over het zorgveld en wordt tevens een basis gelegd voor een verzekerde zorg voor de doelgroep. De SPD’en vormen inmiddels een landelijk dekkend netwerk en hun taak verschuift van het voorkomen van instellingszorg naar het bevorderen van zelfstandigheid en meedoen op alle levensgebieden. Het woord ‘nazorg’ wordt daarbij vervangen door ‘cliëntondersteuning’. Deze nieuwe term geeft beter weer dat de cliëntondersteuner een onafhankelijke positie heeft naast de hulpvrager.
In de jaren 60 en 70 neemt het aantal organisaties dat zich bezighoudt met ‘geestelijk gehandicapten’ snel toe. Hierdoor ontstaat er een versnippering in de zorg. Om dat tegen te gaan wordt in 1977 het ‘Landelijke Samenwerkingsorgaan Maatschappelijke Dienstverlening Geestelijk Gehandicapten’ (LSO) opgericht. Deze krijgt in 1989 de naam Somma, de vereniging van SPD’en.
Oprichting van MEE en MEE Nederland
In 2001 bepaalt de overheid dat behalve mensen met een verstandelijke ‘handicap’ ook lichamelijk ‘gehandicapten’ en chronisch zieken voor cliëntondersteuning bij een SPD terecht moeten kunnen. Dit leidt tot een grote reorganisatie bij de SPD’en en de Vereniging Somma. De naam ‘Sociaal Pedagogische Dienst’ past niet bij de nieuwe taak. Gekozen wordt voor de naam MEE, een eenvoudige naam die de relatie tussen cliënt en cliëntondersteuner symboliseert: gelijkwaardig, betrokken, krachtig, gericht op mogelijkheden en een positieve uitstraling.
De cliëntondersteuners helpen de cliënten eigen keuzes te maken en de weg te vinden in het woud van instanties, regels en voorzieningen. Op 1 januari 2004 gaat Somma over in MEE Nederland en heten de SPD’en voortaan MEE-organisaties.
Transitie in de zorg
2015 is het jaar van de transitie in de zorg. De verantwoordelijkheid voor het regelen van de zorg wordt overgeheveld van de rijksoverheid naar de gemeentes en de zorgkantoren. De AWBZ, waarin cliëntondersteuning tot dan is geregeld, wordt afgeschaft en gaat over in andere wetten. Dankzij lobby vanuit MEE Nederland, wordt het wettelijk recht op gratis onafhankelijke cliëntondersteuning vastgelegd in de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Gemeentes organiseren de cliëntondersteuning ieder op hun eigen manier. Dit betekent dat MEE-organisaties per gemeente maatwerk gaan bieden. Hiermee vervalt de meerwaarde van MEE Nederland, die per 31 december 2015 wordt opgeheven.
In juni 2015 besluiten de bestuurders van 20 MEE-organisaties om de landelijke samenwerking voort te zetten. Dit om kennis uit te wisselen, innovaties te delen en bovenregionale en landelijke projecten te kunnen oppakken. Met ingang van 1 januari 2016 gaan ze samen verder in de coöperatieve vereniging MEE NL.
MEE zet zich breder in voor een toegankelijkere maatschappij
In dezelfde periode wordt ook de marktwerking in de zorg ingevoerd. De MEE-organisaties krijgen hiermee de kans om hun dienstenaanbod te verbreden. De jarenlange ervaring en kennis, van MEE over leven met een beperking, wordt breder ingezet om de maatschappij toegankelijker te maken.
Met de MEE Academie richt MEE zich op het bevorderen van kennis bij professionals en organisaties op het gebied van herkennen en omgaan met mensen met een beperking als een lichte verstandelijke beperking, autisme of niet-aangeboren hersenletsel.
Daarnaast is MEE expertisepartner voor overheid en andere organisaties op het gebied van leven met een beperking. Dit doet MEE door middel van signaleren en adviseren, maar ook door initiëren, uitvoeren en/of deelnemen aan innovatieve projecten, gericht op participatie van mensen met een beperking.